Langs het water staan lisdodden, in deze streek ook wel ‘papen’ genoemd; de verouderde naam was ‘duilen’. Deze plant kwam naast het riet veel voor in dit moerassig komkleigebied en de naam Den Duyl is afkomstig van deze duilen.
Vroeger gebruikte men de dodde, de bruine viltige vruchtkolf (‘sigaar’) voor het schoonmaken van lampenglazen, vandaar ook wel de naam lampenpoetser. Het donzige vruchtpluis benutte men voor het vullen van bedden en de rest van de plant werd dakbedekking en stalstrooisel. De lisdodde was dus een gewilde plant en vandaar deze regel in een polderreglement:
Ende sal daer niemant duylen mogen halen
uit een anders rietland.